Nog twee weken resten om uw pensioenspaarstortingen voor 2019 in orde te brengen. Net als in 2018 kunt u kiezen tussen twee maximumbedragen. Welk kiest u het best en waarop moet u letten?
Wie aan pensioensparen doet, kan sinds vorig jaar kiezen tussen twee systemen. Ofwel stort u over heel 2019 maximaal 980 euro. In dat geval geniet u een belastingvermindering van 30 procent. U recupereert dan maximaal 294 euro via de belastingaangifte van 2020. Kiest u voor het tweede systeem, dan kunt u maximaal 1.260 euro storten. In dat geval krijgt u een belastingvermindering van 25 procent, of maximaal 315 euro.
Wie kiest voor dat tweede systeem, moet dat elk jaar expliciet aan zijn bank of verzekeraar laten weten. Doet u dat niet en stort u toch meer dan 980 euro, dan gaat de bank ervan uit dat het een vergissing is, en zal ze het bedrag boven 980 euro terugstorten.
Welk systeem kiezen?
Maar welk systeem levert u het meeste voordeel op? Wie puur op nettorendement oordeelt, moet voor de eerste formule kiezen. Een voorbeeld toont dat aan. Nemen we een pensioenspaarfonds dat jaarlijks een rendement van 4 procent oplevert. Spaarder 1 kiest voor een jaarlijkse storting van 980 euro in dat fonds, spaarder 2 voor een jaarlijkse storting van 1.260 euro. Beide zijn 30 jaar oud. We gaan ervan uit dat de stortingen jaarlijks met 2 procent worden geïndexeerd.
Op 60-jarige leeftijd wordt de eindbelasting van 8 procent afgehouden. Dan wordt duidelijk welk rendement de spaarder haalde, rekening houdend met de jaarlijkse belastingvermindering en de eindbelasting. Voor spaarder 1 komt het nettorendement uit op jaarlijks 5,40 procent, voor pensioenspaarder 2 is dat 5,03 procent. Anders gezegd, het fiscaal voordeel levert in het eerste systeem een extra rendement op van 1,40 procent per jaar (5,40 – 4%). In het tweede systeem is dat 1,03 procent (5,03 – 4%).
Het nettorendement ligt dus iets hoger voor de pensioenspaarder die het kleinste bedrag heeft gestort. Logisch, want die spaarder heeft recht op een belastingvermindering van 30 procent, terwijl spaarder 2 een vermindering van 25 procent geniet.
Wie puur op het rendement focust, zou dus voor de eerste formule moeten kiezen, al blijven de verschillen uiterst klein. Bovendien speelt nog een andere factor, die van het opgebouwde kapitaal. Hernemen we het bovenstaande voorbeeld. Stel dat beide pensioenspaarders tussen 60 en 64 jaar bijkomende stortingen doen. Dan zal het kapitaal van pensioenspaarder 1 op 65-jarige leeftijd, na belastingen, 89.915 euro bedragen. Voor pensioenspaarder 2 is dat 115.605 euro. Uw pensioenspaarpot op 65-jarige leeftijd is dus bijna 30 procent hoger als u kiest voor het hoogste bedrag. Voor wie al enkele jaren aan pensioensparen doet, zal het verschil uiteraard kleiner zijn. Duidelijk is wel dat een storting van 1.260 euro de beste keuze is als uw doelstelling is om uw pensioenspaarpot op 65 jaar te maximaliseren op een fiscaal voordelige manier.
Opletten voor 55-plussers
Elke spaarder moet op basis van de doelstelling voor zichzelf afwegen wat voor hem de beste keuze is. Maar door een vreemde kronkel in de wetgeving denken 55-plussers toch best twee keer na over hoeveel ze storten. Storten ze (gevoelig) meer dan het jaar voordien, dan dreigen ze in een ander belastingregime terecht te komen. Dat komt omdat de wetgever een verhoging van de storting vanaf 55 jaar in sommige gevallen als een nieuw contract beschouwt. Als dat het geval is, wordt u voor alle volgende stortingen niet belast op uw 60ste, maar 10 jaar na het moment van de eerste verhoging. Anders gezegd, ook de stortingen tussen 60 en 64 jaar kunnen op die manier belast worden.
Er zijn wel uitzonderingen. Indexverhogingen tellen niet mee, en ook een verhoging van de maximumtarieven door de wetgever, zoals de verhoging van 960 naar 1.230 euro in 2018, wordt niet als een verhoging gezien. De toepassing van die regels is echter niet eenduidig, leren de volgende voorbeelden. Een pensioenspaarder die vorig jaar het toenmalige maximale bedrag van 960 euro (2018) in systeem 1 stortte, kan dit jaar probleemloos het maximale bedrag van 1.260 euro (2019) in systeem 2 storten. Omdat de verhoging een gevolg is van de wettelijke verhoging van het maximumtarief, is er geen probleem.
Als diezelfde pensioenspaarder vorig jaar niet het maximale bedrag van 960 euro in systeem 1 stortte, maar bijvoorbeeld 940 euro, dan is het opletten geblazen. In dat geval mag hij zijn storting met niet meer dan 28 procent verhogen. Een verhoging van 940 euro (2018) naar 1.260 euro (2019) wordt als een nieuw contract beschouwd omdat de toename hoger is dan 28 procent. Een verhoging van 940 euro (2018) naar 1.200 euro (2019) wordt niet als een nieuw contract beschouwd.
Het kan nog complexer. Pensioenspaarders die bij hetzelfde systeem blijven, kunnen helemaal niet verhogen, behalve dan door indexatie. Als een 55-plusser in 2018 700 euro stortte, en in 2019 het bedrag verhoogt tot 850 euro, dan wordt de verhoging als een ‘nieuw’ contract beschouwd, ook al is de toename kleiner dan 28 procent. Dat komt omdat de verhoging van het bedrag niets te maken heeft met de wettelijke aanpassing van de maximumtarieven. Goed uitkijken is de boodschap. ‘De administratie controleert vanaf 55 jaar of sprake is van een verhoging. Die controles gebeurden ook al in het verleden, dus niet sinds de invoering van het duaal pensioensparen in 2018’, zegt Francis Adyns, de woordvoerder van de FOD Financiën.
Vermijd fiscale valkuil
Een andere fiscale valkuil is er voor wie in systeem 2 wil storten. Wie 980 euro stort, krijgt een belastingvermindering van 294 euro (30%). Wie 981 euro stort, krijgt een vermindering van 245,25 euro (25%). Vanuit fiscaal oogpunt is het dus pas interessant te kiezen voor het tweede systeem als de belastingvermindering in absolute bedragen groter is dan 294 euro. Dat betekent dat u in dat geval het best minstens 1.176 euro stort.